Beweging - Tweede graad

Tanja Cappaert (twee lessen)

Idee:

Anamorfosen van Bernard Pras => portretten/figuren => mensen en figuren bewegen => niet iedereen beweegt op dezelfde manier => soms worden we beperkt in onze bewegingen waardoor iets wat we alle dagen doen er plots heel anders uitziet.

Uitvoering:

Beide lessen zijn voorzien voor een lestijd van 50 minuten.

Les 1 kan zonder vervolg worden gegeven.

Voor les 2 is het aangewezen dat eerst les 1 werd gegeven zodat de leerlingen een aanknopingspunt hebben.

Les 1

Concept

  • Werken rond: dagdagelijkse bewegingen (onderwerp).
  • Werken met: dansexpressie (werkvorm).
  • Werken aan: ruimte (bouwsteen).

Beginsituatie:

20 leerlingen - tweede graad

De leerlingen kunnen zelf bepaalde dagdagelijkse routines aanbrengen, die onderling kunnen verschillen, bv. het ochtendritueel.

De leerlingen hebben in vorige lessen

  • kennis gemaakt met de anamorfosen van Bernard Pras,
  • zelf eenvoudige opstellingen gemaakt met allerlei voorwerpen en materialen. Hierbij hebben ze ontdekt dat de gemaakte opstelling moeilijk of zelfs niet in zijn geheel te verplaatsen is zonder onderdelen te verliezen.

Materiaal:

Sjaaltjes/linten (1 per kind)

Doelen:

Leerplandoelen bewegingsexpressie

1. Kinderen experimenteren en bekwamen zich in de uitdrukkingsmogelijkheden van hun lichaam.

Dat houdt in dat ze:

1.1 genieten van hun lichaam in beweging

1.2 verschillende houdingen en bewegingen exploreren

1.5 een persoonlijke stijl ontwikkelen en durven tonen

2. Kinderen kunnen zichzelf met een zekere dynamiek in bewegingen aanvoelen en organiseren.

Dat houdt in dat ze:

2.2 de lichaamsruimte aanvoelen en gebruiken

4. Kinderen worden zich bewust van hun identiteit en hun inlevingsvermogen

Dat houdt in dat ze:

4.1 bewegingen nauwkeurig kunnen nabootsen.

Lesdoelen:

De leerlingen kunnen

  1. nieuwe bewegingen creëren vanuit dagdagelijkse bewegingen,
  2. een beweging aanpassen volgens de mogelijkheden van de fictieve uitvoerder,
  3. een bewegingsreeks maken door bewegingen aan elkaar te koppelen.

Lesverloop:

Fase 1: dagdagelijkse bewegingen ter plaatse individueel (10 min)

De leerkracht vraagt de leerlingen om ter plaatse een beweging uit te voeren die ze elke dag doen: tandenpoetsen, vinger opsteken, boterham eten, etc.

Eén leerling wordt door de leerkracht aangeduid, de anderen doen allemaal dezelfde beweging na.

Iedereen doet terug zijn eigen beweging.

De leerkracht duidt opnieuw een leerling aan, de anderen doen na. (dit wordt min. 3, max. 5 keer herhaald)

Fase 2: dagdagelijkse bewegingen al lopend (15 min)

Fase 2.1 individueel

De leerlingen lopen rond, op het afgesproken sein voeren ze bewegingen uit zoals ze echt zijn: tandenpoetsen, vinger opsteken, boterham eten, etc. Elke leerling kiest zelf zijn beweging.

De leerkracht duidt een dirigent aan, op het afgesproken sein maakt hij een dagdagelijkse beweging, de anderen doen dit na (driemaal herhalen).

Belangrijk in deze fase: de leerlingen blijven heel de tijd rondlopen.

Fase 2.2 in duo

De leerlingen worden in duo's verdeeld. Ze moeten rondlopen met 1 been en 1 arm aan elkaar gebonden.

Op het afgesproken sein geeft de leerkracht een dagdagelijkse beweging die ze tegelijkertijd moeten uitvoeren, maar niet (tegelijk) zullen kunnen uitvoeren omdat ze vastgebonden zijn aan elkaar:

  • Steek alleen je rechterarm omhoog (één van beide leerlingen zal dit niet kunnen omdat zijn linker automatisch mee omhoog gaat of omdat de andere zijn vastgebonden arm naar beneden houdt).
  • Ga op je rechterbeen staan (idem).
  • Knoop de veters van je linkerschoen (dit zal niet tegelijkertijd kunnen gebeuren).
  • Krab op je hoofd met je vastgebonden hand (idem).
  • ...

Fase 3: dagdagelijkse bewegingen dansen (25 min)

Bij elk van de volgende fasen wordt muziek opgezet, omdat dit automatisch aanzet tot dansen in plaats van acteren.

Fase 3.1

In groepjes van 4 of 5 leerlingen 1 dagdagelijkse beweging bedenken en op 5 verschillende niet-alledaagse manieren uitvoeren. Bv. tandenpoetsen met rechterhand, tandenpoetsen met linkerhand, tandenpoetsen met tandenborstel in verticale positie, tandenpoetsen met voet, tandenpoetsen zonder handen (of voeten). Deze beweging voeren de leerlingen éénmaal uit ter plaatse en een tweede maal al stappend.

Elk groepje kiest zelf zijn dagdagelijkse bewegingen, maar de bewegingen moeten aangehouden worden in de 2 stappen.

Fase 3.2

Elke groep kiest uit de vorige fase één beweging die ze aan de klas "aanleren". De leerlingen doen in groep hun beweging voor, de rest van de klas doet de beweging na (elke beweging wordt een vijftal keer herhaald).

De gekozen bewegingen worden aan elkaar gekoppeld tot één bewegingsreeks. Het aantal bewegingen in de bewegingsreeks is afhankelijk van het aantal groepen.

Fase 3.3

De klas wordt in 2 groepen verdeeld. De groepen staan tegenover elkaar: groep 1 voert de bewegingsreeks uit, dan groep 2, opnieuw groep 1, etc. Elke groep voert de bewegingsreeks minstens 3 keer uit.

Fase 3.4: Canondans en evaluatie

Voorgaande fase wordt herhaald, maar in plaats van elkaar af te wisselen, valt groep 2 in (na bv. de tweede beweging). Beide groepen maken tegelijkertijd de bewegingsreeks, maar starten op een ander moment.

Leerlingen die het niet leuk vinden om te bewegen, kijken in standbeeldpose naar de anderen.

Les 2

Concept

  • Werken rond: dagdagelijkse bewegingen van een rommelfiguur (onderwerp).
  • Werken met: dansexpressie (werkvorm).
  • Werken aan: ruimte (bouwsteen).

Beginsituatie:

20 leerlingen - tweede graad

De leerlingen kunnen zelf bepaalde dagdagelijkse routines aanbrengen, die onderling kunnen verschillen, bv. het ochtendritueel.

De leerlingen hebben in vorige lessen

  • kennis gemaakt met de anamorfosen van Bernard Pras,
  • zelf eenvoudige opstellingen gemaakt met allerlei voorwerpen en materialen. Hierbij hebben ze ontdekt dat de gemaakte opstelling moeilijk of zelfs niet in zijn geheel te verplaatsen is zonder onderdelen te verliezen.
  • de les "dagdagelijkse bewegingen" al gedaan.

Doelen

Leerplandoelen bewegingsexpressie

1. Kinderen experimenteren en bekwamen zich in de uitdrukkingsmogelijkheden van hun lichaam.

Dat houdt in dat ze:

1.1 genieten van hun lichaam in beweging

1.2 verschillende houdingen en bewegingen exploreren

1.5 een persoonlijke stijl ontwikkelen en durven tonen

2. Kinderen kunnen zichzelf met een zekere dynamiek in bewegingen aanvoelen en organiseren.

Dat houdt in dat ze:

2.2 de lichaamsruimte aanvoelen en gebruiken

4. Kinderen worden zich bewust van hun identiteit en hun inlevingsvermogen

Dat houdt in dat ze:

4.4 gebruik maken van (bewegingskwaliteiten van) materialen, planten, dieren, mensen, personages.

5. Kinderen ervaren de mogelijkheden van de lichaamstaal en van de dans om met zichzelf en met anderen te communiceren

Dat houdt in dat ze:

5.2 samen een bewegingsopdracht of -verhaal uitvoeren

Lesdoelen:

De leerlingen kunnen

  1. nieuwe bewegingen creëren vanuit dagdagelijkse bewegingen,
  2. een beweging aanpassen volgens de mogelijkheden van de fictieve uitvoerder,
  3. een bewegingsreeks maken door bewegingen aan elkaar te koppelen,
  4. een afgesproken volgorde van bewegingen kunnen onthouden.

Lesverloop:

Fase 1: dagdagelijkse bewegingen van een rommelfiguur ter plaatse individueel (10 min)

De leerkracht bespreekt kort met de leerlingen de opstellingen die ze eerder maakten. Welke problemen hebben we ervaren toen we ze probeerden te verplaatsen?

  • Het moest heel voorzichtig gebeuren om ervoor te zorgen dat er geen onderdelen bleven liggen of vielen.
  • Als we dit snel deden, vloog er van alles weg.
  • Het kon niet in zijn geheel verplaatst worden, maar moest deeltje per deeltje.

De leerkracht vraagt de leerlingen om ter plaatse een beweging uit te voeren die ze elke dag doen (net zoals in de vorige les), maar als een rommelfiguur: tandenpoetsen met zwevende arm, vinger opsteken met wegvliegende vinger, boterham eten met mond die van plaats verandert bij beweging van het hoofd, etc.

  • Eén leerling wordt door de leerkracht aangeduid, de anderen doen allemaal dezelfde beweging na.
  • Iedereen doet terug zijn eigen beweging.
  • De leerkracht duidt opnieuw een leerling aan, de anderen doen na (dit wordt 3 keer herhaald).

Fase 2: dagdagelijkse bewegingen van een rommelfiguur (15 min)

Fase 2.1 al lopend individueel

De leerlingen lopen rond, bij het afgesproken sein voeren ze bewegingen uit als rommelfiguur: tandenpoetsen met zwevende arm, vinger opsteken met wegvliegende vinger, boterham eten met mond die van plaats verandert bij beweging van het hoofd, etc. Elke leerling kiest zelf zijn beweging.

De leerkracht duidt een dirigent aan, op het afgesproken sein maakt hij een dagdagelijkse beweging, de anderen doen dit na (driemaal herhalen).

Fase 2.2 al lopend in duo

De leerlingen worden in duo's verdeeld. Eén leerling is rommelfiguur, de andere verzamelt de "verloren" onderdelen. Bij het afgesproken sein geeft de leerkracht een dagdagelijkse beweging die ze moeten uitvoeren. De rommelfiguur probeert dit, maar het lichaamsdeel dat hij het meeste nodig heeft hiervoor, gaat zweven/vliegen of verdwijnt of... De verzamelaar haalt dit lichaamsdeel terug en helpt de rommelfiguur om de opdracht uit te voeren. Bv. Tandenpoetsen met zwevende rechterarm.

De leerkracht duidt een dirigent-duo aan, op het afgesproken sein maken zij een dagdagelijkse beweging van een rommelfiguur, de anderen doen dit na (driemaal herhalen).

Fase 3: dagdagelijkse dansbewegingen van een rommelfiguur (25 min)

Bij elk van de volgende fasen wordt muziek opgezet, omdat dit automatisch aanzet tot dansen in plaats van acteren.

Fase 3.1

In groepjes van vier 1 dagdagelijkse beweging bedenken en op 5 manieren uitvoeren:

  • Ter plaatse gewoon.
  • Ter plaatse als rommelfiguur.
  • Stappend gewoon.
  • Stappend als rommelfiguur.
  • Als rommelfiguur met hulp.

Elk groepje kiest zelf:

  • Zijn dagdagelijkse beweging → deze moet aangehouden worden in stap 1 en 3.
  • Wat er fout gaat met de rommelfiguur → ook dit moet aangehouden worden in stap 2, 4 en 5.

Fase 3.2

Elke groep kiest uit de vorige fase twee bewegingen die ze aan de klas "aanleren". De leerlingen doen in groep hun beweging voor, de rest van de klas doet de beweging na (elke beweging wordt een vijftal keer herhaald).

Bij 5 groepen zijn er 10 bewegingen. Uit deze 10 gekozen bewegingen worden er minstens 5 gekozen en die worden aan elkaar gekoppeld tot één bewegingsreeks.

Fase 3.3

De klas wordt in 2 groepen verdeeld. De groepen staan tegenover elkaar: groep 1 voert de bewegingsreeks uit, dan groep 2, opnieuw groep 1, etc. Elke groep voert de bewegingsreeks minstens 3 keer uit.

Dit wordt herhaald, maar in plaats van elkaar af te wisselen, valt groep 2 in (na bv. de tweede beweging). Beide groepen maken tegelijkertijd de bewegingsreeks, maar starten op een ander moment.

Fase 3.4: Canondans en evaluatie

De klas wordt in 4 groepen verdeeld: groep 1 start, groep 2 valt in bij de tweede beweging, groep 3 bij de derde, groep 4 bij de vierde.

Leerlingen die het leuk vinden om samen te bewegen, mogen de bewegingsreeks een tweede keer opstarten en een derde en een vierde, etc. Leerlingen die het beu/moe/... zijn, mogen stoppen en een standbeeldpose aannemen. Het standbeeld geeft weer hoe de leerling zich voelt:

  • verveeld,
  • moe, maar voldaan,
  • ongeïnteresseerd,
  • heel tevreden,
  • ...

Bronnen:

Anamorfosen van Bernard Pras. Gevonden op https://bernardpras.fr/projects/

Crul,K. (2015). Zeppelin, Didactiek voor muzische vorming. Kalmthout: Pelckmans.

Website gemaakt door Tanja Cappaert  |  Rommelige ruimtevaarders 2017
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin